De ontwikkeling van peuters en kleuters.
De eerste vijf jaar van een kind staan in het teken van het
beheersen van een aantal belangrijke taken. Met drie jaar kan een kind al een aantal belangrijke zaken zelf. Dit geldt voor verschillende dingen bijvoorbeeld: hij kan zich voeden, zelfstandig voortbewegen en door middel van taal zijn wensen duidelijk maken.
Het kind gaat taal beheersen en deze in de vorm van egocentrische en innerlijke taal gebruiken om zijn of haar handelen bij te sturen (Vygotsky, 1962).
Een kind heeft tot aan zijn vijfde jaar vijf belangrijke ontwikkelingstaken. Deze ontwikkelingstaken zijn: Autonomisch, motorisch, intellectueel, communicatief en emotioneel.
Voor het derde leerjaar ontstaat er bij het kind behoefte aan ordenen. Deze vorm van ordenen kan gezien worden als een vorm van controle, het kind is namelijk ook volop bezig met het controle krijgen over zichzelf en de omgeving. Een duidelijk doel waarover het kind controle moet krijgen is de zindelijkheid.
Een ander belangrijk punt van de ontwikkeling van het kind is autonomie, zelfstandigheid. Het kind heeft autonomie nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Deze autonomie wordt er pas gevormd wanneer er een complete afhankelijkheid: de hechting die in de eerste levensjaren wordt gevormd. Als een kind veilig gehecht kind kan zich voldoende autonomie ontplooien om zich optimaal te kunnen ontwikkelen (Piaget, 1959). Er wordt ook wel gezegd, een kind komt ‘goed los’als het ‘goed vast’ heeft gezeten.
beheersen van een aantal belangrijke taken. Met drie jaar kan een kind al een aantal belangrijke zaken zelf. Dit geldt voor verschillende dingen bijvoorbeeld: hij kan zich voeden, zelfstandig voortbewegen en door middel van taal zijn wensen duidelijk maken.
Het kind gaat taal beheersen en deze in de vorm van egocentrische en innerlijke taal gebruiken om zijn of haar handelen bij te sturen (Vygotsky, 1962).
Een kind heeft tot aan zijn vijfde jaar vijf belangrijke ontwikkelingstaken. Deze ontwikkelingstaken zijn: Autonomisch, motorisch, intellectueel, communicatief en emotioneel.
Voor het derde leerjaar ontstaat er bij het kind behoefte aan ordenen. Deze vorm van ordenen kan gezien worden als een vorm van controle, het kind is namelijk ook volop bezig met het controle krijgen over zichzelf en de omgeving. Een duidelijk doel waarover het kind controle moet krijgen is de zindelijkheid.
Een ander belangrijk punt van de ontwikkeling van het kind is autonomie, zelfstandigheid. Het kind heeft autonomie nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Deze autonomie wordt er pas gevormd wanneer er een complete afhankelijkheid: de hechting die in de eerste levensjaren wordt gevormd. Als een kind veilig gehecht kind kan zich voldoende autonomie ontplooien om zich optimaal te kunnen ontwikkelen (Piaget, 1959). Er wordt ook wel gezegd, een kind komt ‘goed los’als het ‘goed vast’ heeft gezeten.
Bij de lichamelijke ontwikkeling wordt er gekeken naar verschillende punten. De peuter maakt tijdens de lichamelijke ontwikkeling grote stappen. De peuter kan al goed lopen, maar nog niet zo goed zijn evenwicht bewaren. De fijne motoriek ontwikkelt zich verder, waardoor hij steeds beter overweg kan met een potlood. In dit jaar wordt er veel aan het de peuter geleerd, een belangrijk punt is het zindelijk worden.
De sociaal-emotionele ontwikkeling is voor kinderen van deze lastig te zien want de gevoelens van kinderen zitten binnen in het kind en lastig te zien. Deze kinderen gebruiken voor de lichaamstaal om uitdrukking aan hun gevoelens te geven dan taal. Door de ontwikkeling van zijn eigen wil zal het kind het woordje ‘nee’ gaan gebruiken. Dit is de periode van koppigheid, deze koppigheid zal optreden tijdens alledaagse dingen.
Zowel met de taalontwikkeling als met de creatieve ontwikkeling is iets bijzonders aan de hand. De ontwikkeling is van beide voor alle kinderen over de hele wereld hetzelfde. Het tekenen van een menselijke figuur verloopt als volgt:
· Eerst een grote cirkel die de hele persoon voorstelt;
· Vervolgens is de cirkel nog steeds de hele persoon, maar met twee lijnen onderaan (een kopvoeter, die kinderen over de hele wereld op die manier tekenen)
· Pas daarna verschijnt er een lichaam onder, de cirkel- ook in de vorm van een cirkel- mét de armen!
Volgens Albert Bandura (1925) leren kinderen zich sociaal te gedragen door volwassenen te observeren en te imiteren. Hij noemt dit modeling, oftewel observationeel leren. Kinderen imiteren volwassenen in hun gedrag en taal en maken zich zo allerlei sociale regels eigen. Ook de morele ontwikkeling verloopt voor een deel via het ‘afkijken’.
Het denken van het kind ondergaat een grote verandering in de periode van vijf tot acht jaar. Dit is de ontwikkeling van het denken. Het denken van het jonge kind is sterk egocentrisch. Dit wordt wel verminderd wanneer de kinderen naar school gaan, ze komen dan in een sociale omgeving terecht waarbij ze eigenlijk niet meer egocentrisch kunnen zijn. Het kind wordt
geconfronteerd met andere leefwerelden. Piaget (1959) onderzocht het egocentrische denken met behulp van een ingenieus experiment. Hij zette kinderen aan een tafeltje. Voor het kind lag een bergje zand, aan de andere kant van de tafel zat een pop met voor zich een hoger of lager bergje zand en aan een derde zijde lag alleen een bergje zand. Aan het kind werd gevraagd welk bergje de pop voor zich had. Tot een bepaalde leeftijd noemde het kind het eigen bergje. Pas als het sterk egocentrische denken was verdwenen en het kind zich denkbeeldig in de positie van de pop kon verplaatsen, kon het kind het correcte bergje noemen. Door activiteiten als het spel met leeftijdgenoten krijgt het meer begrip voor de behoeften van anderen.
Het magisch denken kan kinderen in deze periode houvast geven. De ketting van oma‘helpt’ tegen boze dromen; het geluk steentje ‘beschermt’ tegen ongeluk. Het magisch denken is medeverantwoordelijk voor de grote aantrekkingskracht van sprookjes. Het denken van het kind tussen de vijf en de acht jaar ontwikkelt zich steeds verder. Het kind leert relativeren, het ontdekt dat er meerdere kanten kunnen zijn.
Spelenderwijs leert het kind de sociale vaardigheden beheersen, deze vaardigheden zijn namelijk van belang in deze maatschappij. Het is voor het kind belangrijk dat hij of zij relaties kan aan gaan en onderhouden, het maken van vriendjes. Bij de sociale vaardigheden gaat het om opkomen voor jezelf, het zeggen wat je wilt, rekening houden met een ander en het vermogen hebben om je te kunnen inleven in een ander.
Een kleuter heeft naar verhouding een dik en lang lijfje en korte armen en benen, dikke handjes met kussentjes en korte vinger. Dit verandert vanzelf als je kind ouder wordt: hij krijgt naar verhouding langere handen en benen, een korter lijf en langere, soepele vingers. Hij wordt sterker en kan zich beter coördineren in het bewegen.
Voor het leren schrijven moet de oog-hand coördinatie van je kind voldoende zijn. Schrijven is een verstandelijke activiteit, die een motorisch activiteit aanstuurt, namelijk de spierbewegingen in de hand. In de begin periode van het schrijven moet je kind heel goed nadenken bij wat hij doet; hij schrijft elke letter stukje bij beetje.
De sociaal-emotionele ontwikkeling is voor kinderen van deze lastig te zien want de gevoelens van kinderen zitten binnen in het kind en lastig te zien. Deze kinderen gebruiken voor de lichaamstaal om uitdrukking aan hun gevoelens te geven dan taal. Door de ontwikkeling van zijn eigen wil zal het kind het woordje ‘nee’ gaan gebruiken. Dit is de periode van koppigheid, deze koppigheid zal optreden tijdens alledaagse dingen.
Zowel met de taalontwikkeling als met de creatieve ontwikkeling is iets bijzonders aan de hand. De ontwikkeling is van beide voor alle kinderen over de hele wereld hetzelfde. Het tekenen van een menselijke figuur verloopt als volgt:
· Eerst een grote cirkel die de hele persoon voorstelt;
· Vervolgens is de cirkel nog steeds de hele persoon, maar met twee lijnen onderaan (een kopvoeter, die kinderen over de hele wereld op die manier tekenen)
· Pas daarna verschijnt er een lichaam onder, de cirkel- ook in de vorm van een cirkel- mét de armen!
Volgens Albert Bandura (1925) leren kinderen zich sociaal te gedragen door volwassenen te observeren en te imiteren. Hij noemt dit modeling, oftewel observationeel leren. Kinderen imiteren volwassenen in hun gedrag en taal en maken zich zo allerlei sociale regels eigen. Ook de morele ontwikkeling verloopt voor een deel via het ‘afkijken’.
Het denken van het kind ondergaat een grote verandering in de periode van vijf tot acht jaar. Dit is de ontwikkeling van het denken. Het denken van het jonge kind is sterk egocentrisch. Dit wordt wel verminderd wanneer de kinderen naar school gaan, ze komen dan in een sociale omgeving terecht waarbij ze eigenlijk niet meer egocentrisch kunnen zijn. Het kind wordt
geconfronteerd met andere leefwerelden. Piaget (1959) onderzocht het egocentrische denken met behulp van een ingenieus experiment. Hij zette kinderen aan een tafeltje. Voor het kind lag een bergje zand, aan de andere kant van de tafel zat een pop met voor zich een hoger of lager bergje zand en aan een derde zijde lag alleen een bergje zand. Aan het kind werd gevraagd welk bergje de pop voor zich had. Tot een bepaalde leeftijd noemde het kind het eigen bergje. Pas als het sterk egocentrische denken was verdwenen en het kind zich denkbeeldig in de positie van de pop kon verplaatsen, kon het kind het correcte bergje noemen. Door activiteiten als het spel met leeftijdgenoten krijgt het meer begrip voor de behoeften van anderen.
Het magisch denken kan kinderen in deze periode houvast geven. De ketting van oma‘helpt’ tegen boze dromen; het geluk steentje ‘beschermt’ tegen ongeluk. Het magisch denken is medeverantwoordelijk voor de grote aantrekkingskracht van sprookjes. Het denken van het kind tussen de vijf en de acht jaar ontwikkelt zich steeds verder. Het kind leert relativeren, het ontdekt dat er meerdere kanten kunnen zijn.
Spelenderwijs leert het kind de sociale vaardigheden beheersen, deze vaardigheden zijn namelijk van belang in deze maatschappij. Het is voor het kind belangrijk dat hij of zij relaties kan aan gaan en onderhouden, het maken van vriendjes. Bij de sociale vaardigheden gaat het om opkomen voor jezelf, het zeggen wat je wilt, rekening houden met een ander en het vermogen hebben om je te kunnen inleven in een ander.
Een kleuter heeft naar verhouding een dik en lang lijfje en korte armen en benen, dikke handjes met kussentjes en korte vinger. Dit verandert vanzelf als je kind ouder wordt: hij krijgt naar verhouding langere handen en benen, een korter lijf en langere, soepele vingers. Hij wordt sterker en kan zich beter coördineren in het bewegen.
Voor het leren schrijven moet de oog-hand coördinatie van je kind voldoende zijn. Schrijven is een verstandelijke activiteit, die een motorisch activiteit aanstuurt, namelijk de spierbewegingen in de hand. In de begin periode van het schrijven moet je kind heel goed nadenken bij wat hij doet; hij schrijft elke letter stukje bij beetje.